Advies: trainen om te springen

Advies: trainen om te springen
Om te kunnen deelnemen aan jumpings, moet het paard leren om verschillende soorten hindernissen met vertrouwen te springen. Hij moet een introductie krijgen met de miniatuur versies van alle sprongen die men tegenkomt op wedstrijd: felgekleurde hindernissen, muren, triple bars, oxers, planken, tonnen etc...

Op wandeling kan elke kans benut worden om met de jonge paarden over onbekende hindernissen te springen zoals heggen, banken, boomstammen etc... Zolang ze maar niet te hoog zijn om de leerling te schockeren.

Het paard met watersprongen confronteren zou ook in het training programma moeten voorkomen. Eerst moet het paard leren om geen schrik van het water te hebben. Je kan hem door kleine plassen laten lopen en over kleine greppels en beekjes laten springen. Het liefst leer je hem dit door een ander (geleerd) paard te volgen. De eerste watersprong dat je het paard laat nemen mag niet te breed zijn (max 1.20m). Er wordt ook aangeraden om in het midden een balk  op ongeveer een hoogte van 90 cm te plaatsen om het aan te moedigen om in de lucht te springen en niet in het water. De ruiter moet proberen om met iets meer snelheid dan naar een gewone sprong naar het water te rijden en het paard zo dicht mogelijk bij het water te doen afzetten.

Een paard in competitie moet ook leren om sprongen te nemen die niet in een rechte lijn staan. Daarvoor kan een kort parcours gelijkaardig, maar met minder sprongen en lager dan op wedstrijd gebruikt worden.

De ruiter moet proberen om het paard zo goed mogelijk naar de sprong te rijden. Het paard moet in balans zijn en een goed ritme hebben. Om dit te doen, moet de ruiter waarschijnlijk meteen na elke sprong een halve ophouding doen en het paard verzamelen. Hij moet ook zijn best doen om elke bocht correct te rijden.

Het paard moet de juiste impuls hebben naar de sprong, maar impuls mag niet verward worden met snelheid. Als het paard te snel gaat, zal hij de intentie hebben op vlakker te springen.