Skip to content

Copyright

Joep Bartels: “De sport en het manegebedrijf moeten over grenzen en ook die van elkaar heen kijken”


Sinds het eind van de jaren ’80 van de vorige eeuw is Joep Bartels de pleitbezorger van de professionalisering in de paardensport. Toen al signaleerde hij zwakker wordende verenigingsstructuren en voorzag hij, dat maneges de ‘kraamkamer’ van de paardensport zouden worden. Nu, dertig jaar later, wil hij nauwelijks achterom maar vooral vooruit kijken. “Dit interview moet over visie gaan”, is de openingszin van ons gesprek. Het zet meteen de toon.


En dat met recht en reden. Want Joep Bartels, van de jaargang 1946, was een enthousiast visionair en hij is het nog. Op universitair niveau opgeleid als psycholoog, koos hij na zijn afstuderen voor de paardensport. In 1974 richtte hij met twee compagnons Studio De Zuid in Den Haag op, een uitgeverij van in eerste instantie paardenbladen en later paarden- en dierenboeken. De tot dan behoorlijk amateuristisch gemaakte hippische bladen werden geprofessionaliseerd en trendsettend voor de toenmalige communicatie in de paardenwereld. Studio De Zuid B.V. werd Zuidgroep B.V. Uitgevers en later BCM te Best, dat naast de uitgeverij een nieuwe loot aan de stam toevoegde door sportmanagement in de paardensport te introduceren. Hippische evenementen professionaliseerden en Joep Bartels bedacht de kür op muziek, die een enorme ‘boost’ gaf aan de popularisering en professionalisering van de internationale dressuursport, die tot dan vooral saai en eentonig was.

De visionair Bartels verliet BCM en startte in 1997 met zijn echtgenote Tineke hun Academy Bartels, al weer een trendsettende activiteit, die tot op de dag van vandaag wereldwijd cliënten trekt en evenementen organiseert. Hij wist de Rabobank in 1998 te interesseren voor het Rabo Talentenplan, dat zo succesvol werd dat het internationaal de aandacht trok. Als geen ander zag hij het belang van goed hippisch onderwijs, was betrokken bij ‘Deurne’ en werd lector bij HAS Hogeschool in Den Bosch. Hij wendde zijn invloed aan om het Trendpanel Paard van de grond te krijgen en richtte de Stichting Hippische Innovatieve Projecten (HIP) op, tekenend voor de man die de sport -die hem en zijn familie lief is- voortdurend wil vernieuwen en verder wil professionaliseren. Een man die ook de FNRS een warm hart toedraagt.

Vanwaar dat warme hart voor de FNRS?

Bartels: “Dan moet ik het toch even over die ‘grijze’ tijd hebben, de tijd van Nora Tack, Annelies Schuil en John Swaab. John, manegehouder in Nederhorst den Berg, internationaal dressuurruiter en dravergek, was ook altijd op zoek naar vernieuwing.  Bij hem vonden de opleidingen van de FNRS plaats. We kregen contact met de daar opgeleide instructeurs, zoals Henk van Bergen. Ik werd verliefd op Tineke de Vries. Ze reed bij Manege Van der Pol in Eindhoven. Daar werd de basis gelegd voor een carrière als springruiter. Later switchte ze naar eventing en de dressuursport, die haar viermaal naar de Olympische Spelen bracht en tweemaal zilver opleverde. Ze was een succesvol bondscoach van de ponyruiters,  junioren en young riders en coachte recent de Japanse dressuurruiters naar goud tijdens de Asian Games. Zo kan het dus gaan. En wat het verenigingsleven betreft: ik ben dertig jaar voorzitter van de landelijke rijvereniging in Hooge Mierde geweest en heb door de jaren heen heel veel contacten met de NKB, KNF en KNHS gehad. Toen ik gevraagd werd voor het bestuur van de FNRS, heb ik vanuit deze achtergronden ja gezegd en het een aantal jaren met veel plezier gedaan en op fijne wijze kunnen samenwerken met mensen als Floris Brink, Wilfred Franken en de toenmalige voorzitter John Kraakman”.

Hoe heeft jouw visie op de ontwikkeling van de paardensport door de jaren heen vorm gekregen?

Bartels: “De paardensector is merkwaardigerwijs altijd behoorlijk behoudend geweest als het om verandering van structuren en professionalisering ging. Aan het einde van de jaren ’80 van de vorige eeuw was er een eerste kentering waarneembaar binnen de verenigingen. Tot dan waren het bolwerken waarin het soms feodaal en vaker patriarchaal toeging. De besturen maakten die dienst uit. Tegelijkertijd realiseerde ik me, dat daar een kans lag voor de manegebedrijven. We hebben toen het blad ‘Cap’ ontwikkeld, een samenwerkingsproject tussen ons bedrijf, de toenmalige NHS en de FNRS. Ik ben altijd een groot voorstander van samenwerking geweest en voor mij was een platform waarbinnen alle betrokkenen aan tafel zaten en mochten meepraten de ideale vorm om dat te bewerkstellingen. Het project werd een flop omdat we voor de muziek uit liepen. De tijd was er niet rijp voor en we verkeken ons op de grote verschillen in de cultuur binnen de betrokken organisaties. Die verschillen zijn er tot op de dag van vandaag, al worden ze wel kleiner.

Na een moeizaam traject van zes jaar is de KNHS op 1 januari 2002 van de grond gekomen. De FNRS keek vanaf de zijlijn toe en was niet in beeld. Ik vond dat geen goede ontwikkeling en heb daar toen diepgaand over gediscussieerd met Martien van den Heuvel, die de eerste voorzitter van de KNHS was. Ik schreef een notitie voor hem waarin ik er voor pleitte de recreatiesport, de sport en de manegebedrijven onder één dak te brengen, maar Martien voelde er niet direct voor. George de Jong, de eerste directeur, dacht daar anders over. Hij was afkomstig uit de internationale volleybalwereld en had een brede visie. Toen ik gevraagd werd bestuurslid van de FNRS te worden zag ik het als de kans van mijn leven om die eenheid wel tot stand te brengen. Ik besteedde er veel tijd aan, was een dag in de week op kantoor bij de FNRS en vond in Wilfred Franken en John Kraakman medestanders. Die eenwording is niet gelukt, maar wel kwam het eerste convenant tussen de KNHS en de FNRS tot stand”.

Waarom kwam die eenheid er niet? En, belangrijker, hoe de bakens te verzetten?

Bartels: “Terugkijkend was men er niet aan toe. Ik ben altijd voorstander geweest van de professionalisering van de sport, maar daar werd heel verschillend over gedacht. Veel mensen in onze sector vonden toen, dat geld verdienen aan de sport iets negatiefs was. Terwijl de sportwereld om ons heen wel veranderde. De sport professionaliseerde, de ondernemers veroverden een stuk van de sportmarkt. En dan te bedenken, dat onze sport in zo ongeveer elk dorp een manege had staan. Mensen in onze sport speelden op deze ontwikkelingen onvoldoende in. De instructie was vaak op het arrogante af, de structuren klantonvriendelijk en de eigenaren van de accommodaties meer gedreven door hobbyisme en passie -op zich mooie drijfveren- dan door ondernemerschap. Ik heb me afgevraagd: hoe pak je dit nu professioneel aan?

In de eerste plaats structureel door de professionele toeleveranciers in de sport een platform te bieden. Dat is het Platform Professionele Paardenhouderij geworden, dat later werd omgezet in de vereniging FNHO, de Federatie Nederlandse Hippische Ondernemers. Recent is dat de FNHB geworden waarbij de B staat voor brancheorganisaties. De FNRS is sinds die laatste wijziging geen lid meer maar toehoorder. Eerlijk gezegd roept dat bij mij vragen op. Is dat een verstandige zet geweest? Maar het is in ieder geval positief dat de hippische ondernemers nu , via de FNRS- vertegenwoordiger, een zetel hebben gekregen in de Sectorraad Paarden. Al zou die vertegenwoordiging, wat mij betreft, nog veel sterker moeten zijn. Een andere structuurwijziging was de komst van het convenant KNHS/FNRS. De realisering ervan was geen gemakkelijke opgave omdat de KNHS niet echt overtuigd was van het belang ervan en de FNRS een uitverkoop aan de KNHS vreesde.

In de tweede plaats is er hard gewerkt aan het versterken van de focus op de klant bij de FNRS- ondernemers. Met een klein clubje -Floris Brink, Hans Burik en anderen- heeft de FNRS de F-proeven ontwikkeld. De achterliggende gedachte: iets doen voor de onderkant van de markt, die niet toe is aan wedstrijden en competitie. Zo zijn de F-proeven, mede door vrije regelgeving, een opleidingsverhaal geworden. En met succes! De KNHS is op die ontwikkelingen gaan anticiperen en met de Bixie-proeven gekomen, die inmiddels ook in maneges worden verreden. Zowel de F-proeven als de Bixie-proeven zijn een mooie vorm van klantenbinding. En natuurlijk hoop je dan, dat mensen via die route uiteindelijk de weg naar de sport met een eigen paard weten te vinden. Al moeten we ook blij zijn met al die liefhebbers, die gewoon recreatief van hun (manege)paard willen genieten. Die vormen tenslotte veruit de meerderheid.

In de derde plaats wilden we werken aan de verbetering en versterking van het ondernemerschap. De Stichting HIP organiseert de verkiezing van de Ondernemer van het Jaar die enerzijds een voorbeeldfunctie vervult en anderzijds beoogt goed ondernemerschap te bevorderen en trots bij de achterban op te roepen. We reiken die prijs voor de Ondernemer van het Jaar uit tijdens het jaarlijkse ondernemerscongres op Horse Event, aanvankelijk gehouden in Deurne, daarna in Ermelo en nu in Vijfhuizen. Dit evenement bleek een schot in de roos. Op de Ondernemersdag 2019 waren zo’n 500 ondernemers aanwezig. Zo’n dag biedt informatie waarmee ondernemers verder kunnen, het is een ontmoetingsplaats annex reünie en de collectiviteit maakt trots. Er zijn echt stappen gezet”.

Wat is jouw visie op de sport anno 2020?

Bartels: “In 2014 maakte ik voor de voorzitter van de KNHS een omgevingsanalyse. Een paar jaar later een tweede. Uit de cijfers blijkt, dat de verenigingen al jaren niet meer leidend zijn in het aandragen van paardensportbeoefenaren en KNHS-leden. In toenemende mate zijn het de maneges en andere professionele paardensportaanbieders, die daarvoor zorgen. Essentieel is daarin de erkenning, dat de klant centraal dient te staan. Die verwacht een klantvriendelijke benadering en competentie. Onder competentie versta ik deskundigheid op het gebied van hippische educatie, didactiek, sportbeoefening, marketing, wedstrijdorganisatie, opleiding en gezonde verdienmodellen. Door de klant écht centraal te stellen, diens behoeften te willen doorgronden en paardrijden breder te zien dan alleen sport kan het fundament van de sector worden versterkt. Er is een verschil tussen paardrijden als vrijetijdsbesteding en paardrijden als sport.

De professionele sportaanbieder speelt daarop in en is daarmee ook een van de hoekstenen van de KNHS in de nabije toekomst. Samenwerking met de hippische ondernemers is van levensbelang. Het nieuwe convenant KNHS/FNRS is een stap in deze richting. Maar is dat voldoende? Daarbij moeten we bedenken, dat sport vrijetijdsbeoefening is en dan hebben we het over een verdringingsmarkt waarin de concurrentie groot is. De consument stapt zo maar snel over naar een andere activiteit en bindt zich niet graag. Sporten in georganiseerd verband wordt minder gewaardeerd. De zogenaamde Z-generatie, geboren tussen 1992 en 2010, wil afwisseling, flexibiliteit, zelfontplooiing, uitdaging, gemak en comfort tegen een acceptabele prijs en voldoende kwaliteit; denk daarbij aan zaken als sfeer, welzijn en veiligheid. Het huren van een manegepaard is relatief goedkoop in vergelijking met een eigen paard. Daarop kan de lokale paardensportaanbieder het best inspelen.

Door initiatieven als F-proeven, zitcompetitie, Enjoy the Ride, Bixie en Carrouselrijden is een ‘nieuwe sportwereld’ ontstaan, laagdrempelig, vrijblijvend, speels, minder gereguleerd. Vormen die soms de brug naar de sport vormen. Inderdaad soms. Binnen de manegebedrijven kom je beiden tegen, paardensporters met een eigen paard of op een manegepaard. Dat biedt kansen voor zowel de FNRS als de KNHS waarbij we in het oog moeten houden, dat de manegesport niet kan zonder de topsport en andersom. De sport heeft geprofiteerd van het Anky-effect. Omgekeerd profiteert de sport van het Penny- en Britt-effect. De jeugd van de Z-generatie is nog meer dan voorgaande generaties op zoek naar ‘inspirators’. Het belang van dergelijke helden wordt de komende jaren alleen maar groter”.

Wat betekenen deze ontwikkelingen voor de FNRS en de KNHS?

Bartels: “We zullen naar mijn stellige overtuiging bakens moeten verzetten als we succesvol willen voortbestaan. De manegehouder en andere paardensportaanbieders zullen essentieel worden voor het voortbestaan van de KNHS-organisatie. Vermoedelijk zal dat verder gaan dan de huidige verbinding met de FNRS. Het is wenselijk, dat zij een duidelijke rol en heldere verantwoordelijkheden krijgen. De vrijetijdsport binnen de KNHS verdient sturing vanuit de manegehouders en een specifieke ondernemersgerichte kolom in de werkorganisatie. Het KNHS-beleid zal zich meer moeten richten op het ondersteunen van en afstoten van taken naar de ondernemers; ik denk daarbij aan zaken als deregulering en lokale marketing. Het principe ‘de klant centraal’ kan wellicht gerealiseerd worden door de werkorganisatie in Ermelo enigszins af te bouwen en tegelijkertijd de buitendienst en de ondersteuning van de regionale organisatie en de regionale ondernemers te versterken. De focus moet meer naar buiten gericht zijn, inclusief beperking van de centrale regelgeving. Deregulering en decentralisatie van taken leveren voor de KNHS minder werk op en voor de ondernemers meer vrijheid, zoals bijvoorbeeld bewezen is met de komst van de F-proeven. De KNHS kan zich concentreren op hoofdzaken als welzijn en veiligheid en de rol van facilitator oppakken als coach van ondernemers in opleidingen, communicatie en marketing. Ik voorzie een toenemend belang van deregulering. Als de KNHS dat niet oppakt, dan doet de markt het zelf wel. De klant van vandaag heeft een hekel aan regels, wil gemak en vrijheid”.

Wat raadt je de sector, de KNHS en de FNRS aan? Op welke terreinen moeten grenzen verlegd worden?

Bartels: “De sport en het manegebedrijf moeten over grenzen en ook die van elkaar heen kijken. Durf te vernieuwen. Leer van anderen. Ik wees al op het belang van topsport. We hebben wat dat betreft een geweldige periode achter de rug en waren een vaste leverancier van Olympisch eremetaal. Goede bondscoaches -meer dan 40!- , een prima Talentenplan en ondersteuning van eigenaren door het NOP waren onderdeel van een succesformule. Aan de top komen is al moeilijk, er blijven veel moeilijker. We zien dat terug. We doen nog wel op niveau mee, maar de medailles gaan naar de concurrentie. Het wordt mede veroorzaakt door het ineenschrompelen van de subtop. Veel concoursen zijn ‘omgevallen’ en de subtopwedstrijden in de dressuur zijn sfeerloos en demotiverend.

Het beeld is ontstaan, dat de KNHS controleert en niet stimuleert. Dat beeld wordt versterkt door de opkomst van accommodatiegerichte concoursen als De Peelbergen en andere, die in hun aanpak succesvol zijn omdat er verdienmodellen zijn ontwikkeld. De KNHS kan daaruit lering trekken en beleid ontwikkelen om wedstrijdaccommodaties en concoursorganisatoren beter te faciliteren.

Een tweede aspect: het verzorgen van en rijden op manege- of leasepaarden biedt door zijn eigenschappen perfecte mogelijkheden voor de ‘concurrentieslag’ op de vrijetijdsmarkt. Voor oudere beoefenaren zijn een goede accommodatie, hospitality, service en beleving weer belangrijk. De omgang met het paard biedt kansen op het gebied van educatie en zelfs therapie. In de vrijetijdsbesteding neemt het familieaspect een steeds belangrijkere plaats in. De moderne sportaanbieder speelt op dergelijke ontwikkelingen in. De Hockeybond heeft als eerste hier sterk op ingezet. Grote en succesvolle hockeyverenigingen hebben een gevarieerd aanbod voor diverse interessegebieden en verschillende leeftijdscategorieën. Ze bieden een gezond en veilig huis voor het hele gezin. De paardensport kan dat, naar mijn mening bij uitstek, ook bieden, maar dan zullen vele maneges en paardensportaanbieders moeten groeien in kwaliteit en klantgerichtheid. Bij uitstek omdat onze sport een breed scala aan mogelijkheden biedt om verschillende leeftijdscategorieën en doelgroepen aan te spreken. Van de kwaliteit van de lessen tot een dito catering. Voor onze sport is deze ontwikkeling tamelijk nieuw. Vanuit de klant denken is nog niet voor iedereen weggelegd. Voor deze lijn kiezen heeft grote gevolgen voor de opzet en invulling van communicatie en marketing. Het merk ‘paardensport’ moet verder ontwikkeld en verbreed worden. Om het anders te zeggen: wie op de televisie een topruiter aan het werk ziet, zal niet meteen aan een zaterdags of zondags uitje denken voor het hele gezin in de manege. We hebben op dat vlak nog een wereld te winnen.

Een derde aspect: ik wil het belang van gezonde verdienmodellen voor aangesloten ondernemers benadrukken. Hier ligt voor de KNHS en de FNRS een gemeenschappelijke uitdaging, linksom of rechtsom, waar we echt mee aan de slag moeten. Regionalisering en het versterken van lokale ondernemingen zijn naar ik meen de weg naar een effectievere marketing en communicatie, het uitgeven van startkaarten met kick back en het geven van regionale opleidingen voor personeel en consumenten.

Dat brengt mij bij aspect nummer vier: we moeten beter gaan opleiden. Het niveau van de gemiddelde hippische ondernemer en instructeur is laag, misschien niet zo zeer als het om vakkennis gaat, maar wel als het gaat om wat nodig is om structureel door te blijven ontwikkelen, te innoveren en te vermarkten. Het effect van het wegvallen van de praktijkschool in Deurne moet niet onderschat worden, maar de sector heeft nog wel een ‘eigen’ onderwijskolom binnen het ‘groene onderwijs’, van MBO tot HBO. De sector profiteert hier veel te weinig van. Dat het initiatief om te komen tot de oprichting van de Nederlandse Paardensport Academie een stille dood is gestorven acht ik een grote stap achterwaarts. Er moet echt een kwaliteitsimpuls komen om de samenwerking tussen het sport- en beroepsonderwijs te verbeteren. Voor mij ligt hier een speerpunt van beleid waar heel veel energie in gestoken moet worden. Want uiteindelijk komen de groeikansen van de paardensport voort uit de kwaliteit van de mensen die in de sector werken”.

De KNHS bestaat in 2023 100 jaar, de FNRS in 2020 90 jaar. Respectabele leeftijden. In jouw visie doordenkend, komen we dan uit bij één organisatie? En zo ja, welk perspectief heb je dan voor ogen?

Bartels: “Ik ben oprecht blij, dat de KNHS en de FNRS hun convenant hebben verlengd. Dat biedt kansen om samen naar de toekomst te kijken en nieuwe perspectieven uit te werken. Ga intensiever samenwerken, niet formeel en plichtmatig maar bij wijze van spreken met elkaar aan de keukentafel. Intensiveer wat je samen kunt doen. Kom dichter bij de ondernemers uit. Professionaliseer en regionaliseer sport- en ondernemingsgericht. Werk aan maatschappelijk draagvlak, aan klantgerichtheid en klantbewustzijn. Zet in op goed onderwijs. Aeres heeft vijf- tot zeshonderd ‘paardenstudenten’. Wat een kansen biedt dat! Pareer aanvallen op onze sport met positieve verhalen en adequate cijfers en versterk de communicatie daarover zoals bijvoorbeeld de Nederlandse Jagersvereniging dat deed. Versterk de positie van de Sectorraad Paarden financieel en professioneel. Kijk -ik kan het niet vaak genoeg zeggen- over grenzen heen. Maak elkaar beter en laat de ratio het winnen van de emotie. Moet dat in één organisatie? Wat mij betreft wel. Maar zolang dat niet lukt, werk dan intensief en toekomstgericht samen aan het behoud en de groei van onze sport. Potentie en perspectief zijn ruim voorhanden!”



Bron: FNRS                                    


En dat met recht en reden. Want Joep Bartels, van de jaargang 1946, was een enthousiast visionair en hij is het nog. Op universitair niveau opgeleid als psycholoog, koos hij na zijn afstuderen voor de paardensport. In 1974 richtte hij met twee compagnons Studio De Zuid in Den Haag op, een uitgeverij van in eerste instantie paardenbladen en later paarden- en dierenboeken. De tot dan behoorlijk amateuristisch gemaakte hippische bladen werden geprofessionaliseerd en trendsettend voor de toenmalige communicatie in de paardenwereld. Studio De Zuid B.V. werd Zuidgroep B.V. Uitgevers en later BCM te Best, dat naast de uitgeverij een nieuwe loot aan de stam toevoegde door sportmanagement in de paardensport te introduceren. Hippische evenementen professionaliseerden en Joep Bartels bedacht de kür op muziek, die een enorme ‘boost’ gaf aan de popularisering en professionalisering van de internationale dressuursport, die tot dan vooral saai en eentonig was.

De visionair Bartels verliet BCM en startte in 1997 met zijn echtgenote Tineke hun Academy Bartels, al weer een trendsettende activiteit, die tot op de dag van vandaag wereldwijd cliënten trekt en evenementen organiseert. Hij wist de Rabobank in 1998 te interesseren voor het Rabo Talentenplan, dat zo succesvol werd dat het internationaal de aandacht trok. Als geen ander zag hij het belang van goed hippisch onderwijs, was betrokken bij ‘Deurne’ en werd lector bij HAS Hogeschool in Den Bosch. Hij wendde zijn invloed aan om het Trendpanel Paard van de grond te krijgen en richtte de Stichting Hippische Innovatieve Projecten (HIP) op, tekenend voor de man die de sport -die hem en zijn familie lief is- voortdurend wil vernieuwen en verder wil professionaliseren. Een man die ook de FNRS een warm hart toedraagt.

Vanwaar dat warme hart voor de FNRS?

Bartels: “Dan moet ik het toch even over die ‘grijze’ tijd hebben, de tijd van Nora Tack, Annelies Schuil en John Swaab. John, manegehouder in Nederhorst den Berg, internationaal dressuurruiter en dravergek, was ook altijd op zoek naar vernieuwing.  Bij hem vonden de opleidingen van de FNRS plaats. We kregen contact met de daar opgeleide instructeurs, zoals Henk van Bergen. Ik werd verliefd op Tineke de Vries. Ze reed bij Manege Van der Pol in Eindhoven. Daar werd de basis gelegd voor een carrière als springruiter. Later switchte ze naar eventing en de dressuursport, die haar viermaal naar de Olympische Spelen bracht en tweemaal zilver opleverde. Ze was een succesvol bondscoach van de ponyruiters,  junioren en young riders en coachte recent de Japanse dressuurruiters naar goud tijdens de Asian Games. Zo kan het dus gaan. En wat het verenigingsleven betreft: ik ben dertig jaar voorzitter van de landelijke rijvereniging in Hooge Mierde geweest en heb door de jaren heen heel veel contacten met de NKB, KNF en KNHS gehad. Toen ik gevraagd werd voor het bestuur van de FNRS, heb ik vanuit deze achtergronden ja gezegd en het een aantal jaren met veel plezier gedaan en op fijne wijze kunnen samenwerken met mensen als Floris Brink, Wilfred Franken en de toenmalige voorzitter John Kraakman”.

Hoe heeft jouw visie op de ontwikkeling van de paardensport door de jaren heen vorm gekregen?

Bartels: “De paardensector is merkwaardigerwijs altijd behoorlijk behoudend geweest als het om verandering van structuren en professionalisering ging. Aan het einde van de jaren ’80 van de vorige eeuw was er een eerste kentering waarneembaar binnen de verenigingen. Tot dan waren het bolwerken waarin het soms feodaal en vaker patriarchaal toeging. De besturen maakten die dienst uit. Tegelijkertijd realiseerde ik me, dat daar een kans lag voor de manegebedrijven. We hebben toen het blad ‘Cap’ ontwikkeld, een samenwerkingsproject tussen ons bedrijf, de toenmalige NHS en de FNRS. Ik ben altijd een groot voorstander van samenwerking geweest en voor mij was een platform waarbinnen alle betrokkenen aan tafel zaten en mochten meepraten de ideale vorm om dat te bewerkstellingen. Het project werd een flop omdat we voor de muziek uit liepen. De tijd was er niet rijp voor en we verkeken ons op de grote verschillen in de cultuur binnen de betrokken organisaties. Die verschillen zijn er tot op de dag van vandaag, al worden ze wel kleiner.

Na een moeizaam traject van zes jaar is de KNHS op 1 januari 2002 van de grond gekomen. De FNRS keek vanaf de zijlijn toe en was niet in beeld. Ik vond dat geen goede ontwikkeling en heb daar toen diepgaand over gediscussieerd met Martien van den Heuvel, die de eerste voorzitter van de KNHS was. Ik schreef een notitie voor hem waarin ik er voor pleitte de recreatiesport, de sport en de manegebedrijven onder één dak te brengen, maar Martien voelde er niet direct voor. George de Jong, de eerste directeur, dacht daar anders over. Hij was afkomstig uit de internationale volleybalwereld en had een brede visie. Toen ik gevraagd werd bestuurslid van de FNRS te worden zag ik het als de kans van mijn leven om die eenheid wel tot stand te brengen. Ik besteedde er veel tijd aan, was een dag in de week op kantoor bij de FNRS en vond in Wilfred Franken en John Kraakman medestanders. Die eenwording is niet gelukt, maar wel kwam het eerste convenant tussen de KNHS en de FNRS tot stand”.

Waarom kwam die eenheid er niet? En, belangrijker, hoe de bakens te verzetten?

Bartels: “Terugkijkend was men er niet aan toe. Ik ben altijd voorstander geweest van de professionalisering van de sport, maar daar werd heel verschillend over gedacht. Veel mensen in onze sector vonden toen, dat geld verdienen aan de sport iets negatiefs was. Terwijl de sportwereld om ons heen wel veranderde. De sport professionaliseerde, de ondernemers veroverden een stuk van de sportmarkt. En dan te bedenken, dat onze sport in zo ongeveer elk dorp een manege had staan. Mensen in onze sport speelden op deze ontwikkelingen onvoldoende in. De instructie was vaak op het arrogante af, de structuren klantonvriendelijk en de eigenaren van de accommodaties meer gedreven door hobbyisme en passie -op zich mooie drijfveren- dan door ondernemerschap. Ik heb me afgevraagd: hoe pak je dit nu professioneel aan?

In de eerste plaats structureel door de professionele toeleveranciers in de sport een platform te bieden. Dat is het Platform Professionele Paardenhouderij geworden, dat later werd omgezet in de vereniging FNHO, de Federatie Nederlandse Hippische Ondernemers. Recent is dat de FNHB geworden waarbij de B staat voor brancheorganisaties. De FNRS is sinds die laatste wijziging geen lid meer maar toehoorder. Eerlijk gezegd roept dat bij mij vragen op. Is dat een verstandige zet geweest? Maar het is in ieder geval positief dat de hippische ondernemers nu , via de FNRS- vertegenwoordiger, een zetel hebben gekregen in de Sectorraad Paarden. Al zou die vertegenwoordiging, wat mij betreft, nog veel sterker moeten zijn. Een andere structuurwijziging was de komst van het convenant KNHS/FNRS. De realisering ervan was geen gemakkelijke opgave omdat de KNHS niet echt overtuigd was van het belang ervan en de FNRS een uitverkoop aan de KNHS vreesde.

In de tweede plaats is er hard gewerkt aan het versterken van de focus op de klant bij de FNRS- ondernemers. Met een klein clubje -Floris Brink, Hans Burik en anderen- heeft de FNRS de F-proeven ontwikkeld. De achterliggende gedachte: iets doen voor de onderkant van de markt, die niet toe is aan wedstrijden en competitie. Zo zijn de F-proeven, mede door vrije regelgeving, een opleidingsverhaal geworden. En met succes! De KNHS is op die ontwikkelingen gaan anticiperen en met de Bixie-proeven gekomen, die inmiddels ook in maneges worden verreden. Zowel de F-proeven als de Bixie-proeven zijn een mooie vorm van klantenbinding. En natuurlijk hoop je dan, dat mensen via die route uiteindelijk de weg naar de sport met een eigen paard weten te vinden. Al moeten we ook blij zijn met al die liefhebbers, die gewoon recreatief van hun (manege)paard willen genieten. Die vormen tenslotte veruit de meerderheid.

In de derde plaats wilden we werken aan de verbetering en versterking van het ondernemerschap. De Stichting HIP organiseert de verkiezing van de Ondernemer van het Jaar die enerzijds een voorbeeldfunctie vervult en anderzijds beoogt goed ondernemerschap te bevorderen en trots bij de achterban op te roepen. We reiken die prijs voor de Ondernemer van het Jaar uit tijdens het jaarlijkse ondernemerscongres op Horse Event, aanvankelijk gehouden in Deurne, daarna in Ermelo en nu in Vijfhuizen. Dit evenement bleek een schot in de roos. Op de Ondernemersdag 2019 waren zo’n 500 ondernemers aanwezig. Zo’n dag biedt informatie waarmee ondernemers verder kunnen, het is een ontmoetingsplaats annex reünie en de collectiviteit maakt trots. Er zijn echt stappen gezet”.

Wat is jouw visie op de sport anno 2020?

Bartels: “In 2014 maakte ik voor de voorzitter van de KNHS een omgevingsanalyse. Een paar jaar later een tweede. Uit de cijfers blijkt, dat de verenigingen al jaren niet meer leidend zijn in het aandragen van paardensportbeoefenaren en KNHS-leden. In toenemende mate zijn het de maneges en andere professionele paardensportaanbieders, die daarvoor zorgen. Essentieel is daarin de erkenning, dat de klant centraal dient te staan. Die verwacht een klantvriendelijke benadering en competentie. Onder competentie versta ik deskundigheid op het gebied van hippische educatie, didactiek, sportbeoefening, marketing, wedstrijdorganisatie, opleiding en gezonde verdienmodellen. Door de klant écht centraal te stellen, diens behoeften te willen doorgronden en paardrijden breder te zien dan alleen sport kan het fundament van de sector worden versterkt. Er is een verschil tussen paardrijden als vrijetijdsbesteding en paardrijden als sport.

De professionele sportaanbieder speelt daarop in en is daarmee ook een van de hoekstenen van de KNHS in de nabije toekomst. Samenwerking met de hippische ondernemers is van levensbelang. Het nieuwe convenant KNHS/FNRS is een stap in deze richting. Maar is dat voldoende? Daarbij moeten we bedenken, dat sport vrijetijdsbeoefening is en dan hebben we het over een verdringingsmarkt waarin de concurrentie groot is. De consument stapt zo maar snel over naar een andere activiteit en bindt zich niet graag. Sporten in georganiseerd verband wordt minder gewaardeerd. De zogenaamde Z-generatie, geboren tussen 1992 en 2010, wil afwisseling, flexibiliteit, zelfontplooiing, uitdaging, gemak en comfort tegen een acceptabele prijs en voldoende kwaliteit; denk daarbij aan zaken als sfeer, welzijn en veiligheid. Het huren van een manegepaard is relatief goedkoop in vergelijking met een eigen paard. Daarop kan de lokale paardensportaanbieder het best inspelen.

Door initiatieven als F-proeven, zitcompetitie, Enjoy the Ride, Bixie en Carrouselrijden is een ‘nieuwe sportwereld’ ontstaan, laagdrempelig, vrijblijvend, speels, minder gereguleerd. Vormen die soms de brug naar de sport vormen. Inderdaad soms. Binnen de manegebedrijven kom je beiden tegen, paardensporters met een eigen paard of op een manegepaard. Dat biedt kansen voor zowel de FNRS als de KNHS waarbij we in het oog moeten houden, dat de manegesport niet kan zonder de topsport en andersom. De sport heeft geprofiteerd van het Anky-effect. Omgekeerd profiteert de sport van het Penny- en Britt-effect. De jeugd van de Z-generatie is nog meer dan voorgaande generaties op zoek naar ‘inspirators’. Het belang van dergelijke helden wordt de komende jaren alleen maar groter”.

Wat betekenen deze ontwikkelingen voor de FNRS en de KNHS?

Bartels: “We zullen naar mijn stellige overtuiging bakens moeten verzetten als we succesvol willen voortbestaan. De manegehouder en andere paardensportaanbieders zullen essentieel worden voor het voortbestaan van de KNHS-organisatie. Vermoedelijk zal dat verder gaan dan de huidige verbinding met de FNRS. Het is wenselijk, dat zij een duidelijke rol en heldere verantwoordelijkheden krijgen. De vrijetijdsport binnen de KNHS verdient sturing vanuit de manegehouders en een specifieke ondernemersgerichte kolom in de werkorganisatie. Het KNHS-beleid zal zich meer moeten richten op het ondersteunen van en afstoten van taken naar de ondernemers; ik denk daarbij aan zaken als deregulering en lokale marketing. Het principe ‘de klant centraal’ kan wellicht gerealiseerd worden door de werkorganisatie in Ermelo enigszins af te bouwen en tegelijkertijd de buitendienst en de ondersteuning van de regionale organisatie en de regionale ondernemers te versterken. De focus moet meer naar buiten gericht zijn, inclusief beperking van de centrale regelgeving. Deregulering en decentralisatie van taken leveren voor de KNHS minder werk op en voor de ondernemers meer vrijheid, zoals bijvoorbeeld bewezen is met de komst van de F-proeven. De KNHS kan zich concentreren op hoofdzaken als welzijn en veiligheid en de rol van facilitator oppakken als coach van ondernemers in opleidingen, communicatie en marketing. Ik voorzie een toenemend belang van deregulering. Als de KNHS dat niet oppakt, dan doet de markt het zelf wel. De klant van vandaag heeft een hekel aan regels, wil gemak en vrijheid”.

Wat raadt je de sector, de KNHS en de FNRS aan? Op welke terreinen moeten grenzen verlegd worden?

Bartels: “De sport en het manegebedrijf moeten over grenzen en ook die van elkaar heen kijken. Durf te vernieuwen. Leer van anderen. Ik wees al op het belang van topsport. We hebben wat dat betreft een geweldige periode achter de rug en waren een vaste leverancier van Olympisch eremetaal. Goede bondscoaches -meer dan 40!- , een prima Talentenplan en ondersteuning van eigenaren door het NOP waren onderdeel van een succesformule. Aan de top komen is al moeilijk, er blijven veel moeilijker. We zien dat terug. We doen nog wel op niveau mee, maar de medailles gaan naar de concurrentie. Het wordt mede veroorzaakt door het ineenschrompelen van de subtop. Veel concoursen zijn ‘omgevallen’ en de subtopwedstrijden in de dressuur zijn sfeerloos en demotiverend.

Het beeld is ontstaan, dat de KNHS controleert en niet stimuleert. Dat beeld wordt versterkt door de opkomst van accommodatiegerichte concoursen als De Peelbergen en andere, die in hun aanpak succesvol zijn omdat er verdienmodellen zijn ontwikkeld. De KNHS kan daaruit lering trekken en beleid ontwikkelen om wedstrijdaccommodaties en concoursorganisatoren beter te faciliteren.

Een tweede aspect: het verzorgen van en rijden op manege- of leasepaarden biedt door zijn eigenschappen perfecte mogelijkheden voor de ‘concurrentieslag’ op de vrijetijdsmarkt. Voor oudere beoefenaren zijn een goede accommodatie, hospitality, service en beleving weer belangrijk. De omgang met het paard biedt kansen op het gebied van educatie en zelfs therapie. In de vrijetijdsbesteding neemt het familieaspect een steeds belangrijkere plaats in. De moderne sportaanbieder speelt op dergelijke ontwikkelingen in. De Hockeybond heeft als eerste hier sterk op ingezet. Grote en succesvolle hockeyverenigingen hebben een gevarieerd aanbod voor diverse interessegebieden en verschillende leeftijdscategorieën. Ze bieden een gezond en veilig huis voor het hele gezin. De paardensport kan dat, naar mijn mening bij uitstek, ook bieden, maar dan zullen vele maneges en paardensportaanbieders moeten groeien in kwaliteit en klantgerichtheid. Bij uitstek omdat onze sport een breed scala aan mogelijkheden biedt om verschillende leeftijdscategorieën en doelgroepen aan te spreken. Van de kwaliteit van de lessen tot een dito catering. Voor onze sport is deze ontwikkeling tamelijk nieuw. Vanuit de klant denken is nog niet voor iedereen weggelegd. Voor deze lijn kiezen heeft grote gevolgen voor de opzet en invulling van communicatie en marketing. Het merk ‘paardensport’ moet verder ontwikkeld en verbreed worden. Om het anders te zeggen: wie op de televisie een topruiter aan het werk ziet, zal niet meteen aan een zaterdags of zondags uitje denken voor het hele gezin in de manege. We hebben op dat vlak nog een wereld te winnen.

Een derde aspect: ik wil het belang van gezonde verdienmodellen voor aangesloten ondernemers benadrukken. Hier ligt voor de KNHS en de FNRS een gemeenschappelijke uitdaging, linksom of rechtsom, waar we echt mee aan de slag moeten. Regionalisering en het versterken van lokale ondernemingen zijn naar ik meen de weg naar een effectievere marketing en communicatie, het uitgeven van startkaarten met kick back en het geven van regionale opleidingen voor personeel en consumenten.

Dat brengt mij bij aspect nummer vier: we moeten beter gaan opleiden. Het niveau van de gemiddelde hippische ondernemer en instructeur is laag, misschien niet zo zeer als het om vakkennis gaat, maar wel als het gaat om wat nodig is om structureel door te blijven ontwikkelen, te innoveren en te vermarkten. Het effect van het wegvallen van de praktijkschool in Deurne moet niet onderschat worden, maar de sector heeft nog wel een ‘eigen’ onderwijskolom binnen het ‘groene onderwijs’, van MBO tot HBO. De sector profiteert hier veel te weinig van. Dat het initiatief om te komen tot de oprichting van de Nederlandse Paardensport Academie een stille dood is gestorven acht ik een grote stap achterwaarts. Er moet echt een kwaliteitsimpuls komen om de samenwerking tussen het sport- en beroepsonderwijs te verbeteren. Voor mij ligt hier een speerpunt van beleid waar heel veel energie in gestoken moet worden. Want uiteindelijk komen de groeikansen van de paardensport voort uit de kwaliteit van de mensen die in de sector werken”.

De KNHS bestaat in 2023 100 jaar, de FNRS in 2020 90 jaar. Respectabele leeftijden. In jouw visie doordenkend, komen we dan uit bij één organisatie? En zo ja, welk perspectief heb je dan voor ogen?

Bartels: “Ik ben oprecht blij, dat de KNHS en de FNRS hun convenant hebben verlengd. Dat biedt kansen om samen naar de toekomst te kijken en nieuwe perspectieven uit te werken. Ga intensiever samenwerken, niet formeel en plichtmatig maar bij wijze van spreken met elkaar aan de keukentafel. Intensiveer wat je samen kunt doen. Kom dichter bij de ondernemers uit. Professionaliseer en regionaliseer sport- en ondernemingsgericht. Werk aan maatschappelijk draagvlak, aan klantgerichtheid en klantbewustzijn. Zet in op goed onderwijs. Aeres heeft vijf- tot zeshonderd ‘paardenstudenten’. Wat een kansen biedt dat! Pareer aanvallen op onze sport met positieve verhalen en adequate cijfers en versterk de communicatie daarover zoals bijvoorbeeld de Nederlandse Jagersvereniging dat deed. Versterk de positie van de Sectorraad Paarden financieel en professioneel. Kijk -ik kan het niet vaak genoeg zeggen- over grenzen heen. Maak elkaar beter en laat de ratio het winnen van de emotie. Moet dat in één organisatie? Wat mij betreft wel. Maar zolang dat niet lukt, werk dan intensief en toekomstgericht samen aan het behoud en de groei van onze sport. Potentie en perspectief zijn ruim voorhanden!”



Bron: FNRS                                    

Vorige Kent Farrington: "Het niveau in Wellington was dit jaar stukken hoger dan anders" Volgende Terugblik op de mooiste Wereldbeker overwinningen met enkele levende legendes