Als slot van de introductiebijeenkomst voor het KNHS Talentenplan op 22 oktober op Papendal was Annemiek van Vleuten als spreker uitgenodigd. “Het is belangrijk om ‘out of the box’ te denken en te leren van talenten uit andere sporten,” introduceerde technisch directeur Maarten van der Heijden de meervoudig wielrenkampioene.
Annemiek kwam met krukken het podium op, vanwege een ernstige knieblessure: “Ik kan momenteel niet trainen en heb nog een flinke revalidatie te gaan. Het kan nog wel zes maanden duren voordat ik weer een wedstrijd rij,” begint Annemiek, die sinds 2007 haar stempel heeft gedrukt op de Nederlandse wielrensport. “Wat maakt je tot een goede wielrenner en wat maakt je een goede paardensporter? Er zijn meerdere wegen om de top te bereiken en ik hoop jullie vandaag een paar tips mee te geven.”
Wat maar weinig mensen weten is dat Annemiek vroeger heeft paardgereden. “Ik reed op een Haflinger en deed alleen mee aan onderlinge wedstrijden, dus ik was niet zo goed als jullie,” zegt ze lachend, terwijl ze de kennis van haar publiek test tijdens ‘petje op, petje af’. Appie Noortkamp van de NVWA wist het meest over Annemiek en de wielrensport en won het pak dat ze droeg tijdens het WK. Het publiek kwam er door de kennisquiz achter dat Annemiek dierwetenschappen heeft gestudeerd en haar gemiddelde snelheid tijdens het WK in Innsbruck 48.2 km per uur gemiddeld over 30 kilometer was.
Droomdoel
“De volgende vier dingen zijn het belangrijkst om te presteren in de wielrensport: het mentale aspect, tactiek, voeding en duurvermogen. Ik moet heel lang trainen om mijn conditie weer op peil te krijgen.” Maar hoe kwam Annemiek ooit terecht bij de wereldtop? “Ik had in 2005 pas mijn eerste racefiets. Ik raakte toen met voetballen geblesseerd aan mijn knie en mijn arts gaf toen aan dat fietsen een goede sport voor mij was. In 2007 fietste ik mijn eerste wedstrijd en toen kwam ik erachter dat ik talent had. Een jaar erna zat ik al in het nationale studententeam. Ik was op een oudere leeftijd begonnen, maar had wel duidelijk talent. Ik moest daarom niet achterover leunen en actief zijn om snel stappen te zetten. Door een test op Papendal kwam ik erachter dat ik hetzelfde vermogen had als de meiden van de topsportselectie. Daardoor kwam ik terecht bij de nationale selectie. Ik was toen qua gewicht nog wel wat te zwaar, maar ik had qua kracht veel talent. Ik had het talent en het fysieke vermogen en wilde daar wat mee. In 2009 hield mijn toenmalige ploeg op te bestaan. Dat was ook het jaar dat ik opgenomen werd in een internationaal team en ploeggenoot werd van Marianne Vos. Ik wilde mezelf verder ontwikkelen en was toen 25 jaar en moest dus snel stappen zetten. Ik heb het nummer van Marianne Vos ontfutseld en haar aan het eind van het seizoen opgebeld: ‘Ik wil graag bij jou in de ploeg fietsen!’ Ik was haar opgevallen en ze had nog een plek in het team. Uiteindelijk ben ik zes jaar lang haar ploeggenoot geweest en heb ik heel veel geleerd. Dat is een cruciale stap geweest in mijn carrière.”