Arnold Boerekamps is een ruiter die er altijd was en altijd is. Met zijn 52 levensjaren is hij al decennia een vertrouwd gezicht op springwedstrijden, geroemd om zijn strijdlust maar ook om zijn faire mening naar organisaties: de betere hebben in hem een uitstekende ambassadeur. Maar hij is ook fair in zijn mening naar de eigenaren van zijn paarden. De naam Arnold Boerekamps zal vast verbonden blijven aan paardendorp Asten, hoewel hij in Bakel zijn stal heeft en in Sint-Oedenrode woont. Lees hoe het hem verging.
Asten, dat valt niet weg te denken bij springruiter Arnold Boerekamps. Zijn vader Frans, 80 inmiddels, is al vijftig jaar de vertrouwde omroepstem in de manege van de familie Heijligers. Hij richtte samen met de vroegere parcoursbouwer Sjef van Oosterhout de ponyclub op in Asten. Arnold’s opa had wel paarden maar dan nog van het ouderwetse soort: enkele keren per week vertrok hij lopend naast zijn paard met de kar volgeladen met turf vanuit de Peel naar Helmond en Eindhoven om de brandstof uit te venten. Met Asten als standplaats, waar ook Arnold geboren werd: “Toen mijn broer Toon geboren werd, kwam er een veulentje. Maar toen ik geboren moest worden, had mijn vader een maand daarvoor al een veulentje gekocht.”
Op z’n zesde ging Arnold bij de ponyclub: “En sindsdien ben ik altijd blijven rijden. Ik heb een stuk of drie pony’s naar het Z gesprongen, twee van de drie heb ik ook zadelmak gemaakt. Internationaal? Ach, dat deden er wel een paar, maar wij reden gewoon de concoursen in de buurt. En de Brabantse kampioenschappen en NKB-kampioenschappen, dat was waar we voor gingen. Plus in het najaar de crossen. In Asten was dat best populair, zat er best een beetje in. Bij de ponyclub hadden we bij voorbeeld René Mulder als instructeur, die reed Boekelo mee! En zijn broer Martien sprong 1.40. Dat waren onze instructeurs, we waren wel verwend! Achteraf gezien heb ik misschien wel te lang ponygereden, tot m’n 16e. We hadden niet de middelen om een paard te kopen, dat was moeilijk zat. Daardoor miste ik bij de paarden bij voorbeeld wel de junioren en young riders.”
Gelukkig zag paardeneigenaar Ton Huntjens het talent van Arnold: “Hij verdiende met automatisering al best wat geld geloof ik. Zijn dochter had een pony en hij kocht wat paarden erbij, waar ik dan op mocht rijden. Ik was 18 toen ik mijn eerste paard te rijden kreeg, Zeppelin, een driejarige Orlof X Huzaar. Een jaar later heb ik er al het kampioenschap voor 4-jarige mee gereden. Moet je nagaan, op paleis Het Loo, en ik reed net een jaar paard, dat was wel spannend. Daar heb ik ook Frans van der Ent leren kennen, dat was mijn beste vriend. Die had heel veel verstand van jonge paarden, jammer dat hij zo vroeg is overleden. In die tijd kreeg ik les van André Heijligers, bij wie ook Piet Raijmakers en Eric van der Vleuten het vak hebben geleerd. Als het kon, reed ik elke dag bij hem in de les.”
Arnold ging in militaire dienst en de dag dat hij afzwaaide, begon hij de paarden te rijden voor Hans en Rian van den Bosch in Nuenen. Piet Raijmakers reed Jogger internationaal voor ze, later sprong Eric van der Vleuten de betere paarden. Arnold verzorgde en reed de jonge garde, deed het onderhoud en reed af en toen een wedstrijdje. De hoefsmid-opleiding in Deurne was de volgende stap, waarbij hij vooral in de stage bij Gerrie de Crom veel opstak, de latere hoefsmid van de Nederlandse teams. Zo’n drie maanden was hij praktizerend hoefsmid toen Piet Raijmakers hem vroeg om mee te gaan naar Zangersheide: “Dat was natuurlijk een prachtkans, voor die tijd al zo professioneel, en ik had ook echt goede paarden daar. Daarna ben ik twee jaar naar Kees van den Oetelaar gegaan, reed ik hengsten als Hamlet, Holland, Propilot, Giorgio en Lord Z. En toen twee jaar naar Kyra Swelheim, een veelzijdige stal met handel, paarden uitbrengen voor anderen en fokkerij. In 1997 ben ik voor mezelf begonnen. En dat ben ik altijd blijven doen tot vandaag de dag.”
Sinds negen jaar is Arnold Boerekamps met zijn springstal gevestigd in Bakel in de accommodatie van Piet Michels in Bakel, de neef van Patrick Michels van bouwbedrijf PMC: “Ik ben best wel wat verhuisd met de stal maar hier in Bakel gaat het super. Met vijftien stallen, een binnenhal van 20 X 50 meter, een mooi buitenterrein, een paar paddocks, en stapmolen, wasplaatsen en een kleine kantine heb ik het super naar de zin. Ik werk veel met stagiaires en Wim Wernaart rijdt al een paar jaar bij me, daar ben ik heel blij mee. Ik zoek trouwens wel iemand voor een paar dagen in de week om me te helpen. In de stallen, de verzorging doen, misschien wat rijden. Het moet wel in de buurt zijn want woonruimte kan ik niet bieden. Het belangrijkste is dat er ambitie in zit. Ik woon in Sint-Oedenrode, midden in het dorp, bij mijn vriendin Danielle Bouwdewijns en haar kinderen Isa en Seth. Isa gaat best weleens mee op concours om te helpen, Seth is meer van het voetballen.”
[caption id="attachment_164917" align="alignnone" width="544"] Samen met Isa op concours in Nisse[/caption]
Iemand met de ervaring van Nol –zoals bekenden hem noemen- Boerekamps heeft ook een mening over de ontwikkelingen in de sport: “Het is in elk geval steeds moeilijker geworden om proeven te winnen. Vroeger had je nog niet zoveel wedstrijden waar er zestig in het Z meededen, nou heb je in heel veel 1.30-proeven meer dan honderd deelnemers, en dat wordt steeds gewoner, en 1.40m rijden is maar heel normaal. Veel paarden worden niet verkocht, de lat komt steeds hoger te liggen, en er zijn steeds meer mensen die professioneel aan het paardrijden zijn. Alleen al in Asten staan er zomaar vijftien binnenmaneges, als het er niet meer zijn. Je kunt op zoveel plaatsen terecht om je paard uit te laten brengen. En de concoursen hebben ook zo’n trend: over een paar jaar hebben we nog maar een paar terreinen over waar de wedstrijden gehouden worden, we moeten echt oppassen dat het geen fabrieken worden. Je ziet prachtige en heel gezellige concoursen, vooral van oudsher landelijk, die nauwelijks nog georganiseerd kunnen worden omdat die megafabrieken alles opslokken. Dat is heel jammer.”
[caption id="attachment_164918" align="alignnone" width="1200"] Met Chacco Boy, de KWPN-goedgekeurde hengst van Anton Lisman die naar Mexico werd verkocht[/caption]
Nol Boerekamps wil in die strijd vooral eerlijk zijn naar zijn eigenaren, van wie Anton Lisman nu al negen jaar paarden bij hem heeft staan: “Ik vind het belangrijk om recht vooruit te zijn. Als een paard niet goed genoeg is, moet je dat ook zeggen. Als mensen jou het vertrouwen geven om het paard te trainen, dan ben je verplicht een eerlijk oordeel te geven.” In die voortrazende springwereld realiseert Arnold zich heel goed dat hij niet kan stilvallen: “Als ik een jaar niet zou rijden en ik zou dan weer beginnen, dan weet ik dat ik tien kilometer achter lig en dat ik dat nooit meer inhaal. Het gaat steeds sneller, steeds geraffineerder. Kijk het afgelopen jaar naar Indoor Brabant: in de barrage van het 1.60 gaat het net zo hard als dat wij over 1.10 rijden. Met 13 in de barrage, en als je je paard één keer terugpakt, weet je dat je op z’n best zesde of zo bent. Gelukkig kan ik het nog goed volhouden lichamelijk, maar als ik dat niet meer kan, hou ik er ook mee op.”
Arnold Boerekamps op Universal Horse Data
Arnold Boerekamps op Facebook
Arnold Boerekamps is een ruiter die er altijd was en altijd is. Met zijn 52 levensjaren is hij al decennia een vertrouwd gezicht op springwedstrijden, geroemd om zijn strijdlust maar ook om zijn faire mening naar organisaties: de betere hebben in hem een uitstekende ambassadeur. Maar hij is ook fair in zijn mening naar de eigenaren van zijn paarden. De naam Arnold Boerekamps zal vast verbonden blijven aan paardendorp Asten, hoewel hij in Bakel zijn stal heeft en in Sint-Oedenrode woont. Lees hoe het hem verging.
Asten, dat valt niet weg te denken bij springruiter Arnold Boerekamps. Zijn vader Frans, 80 inmiddels, is al vijftig jaar de vertrouwde omroepstem in de manege van de familie Heijligers. Hij richtte samen met de vroegere parcoursbouwer Sjef van Oosterhout de ponyclub op in Asten. Arnold’s opa had wel paarden maar dan nog van het ouderwetse soort: enkele keren per week vertrok hij lopend naast zijn paard met de kar volgeladen met turf vanuit de Peel naar Helmond en Eindhoven om de brandstof uit te venten. Met Asten als standplaats, waar ook Arnold geboren werd: “Toen mijn broer Toon geboren werd, kwam er een veulentje. Maar toen ik geboren moest worden, had mijn vader een maand daarvoor al een veulentje gekocht.”
Op z’n zesde ging Arnold bij de ponyclub: “En sindsdien ben ik altijd blijven rijden. Ik heb een stuk of drie pony’s naar het Z gesprongen, twee van de drie heb ik ook zadelmak gemaakt. Internationaal? Ach, dat deden er wel een paar, maar wij reden gewoon de concoursen in de buurt. En de Brabantse kampioenschappen en NKB-kampioenschappen, dat was waar we voor gingen. Plus in het najaar de crossen. In Asten was dat best populair, zat er best een beetje in. Bij de ponyclub hadden we bij voorbeeld René Mulder als instructeur, die reed Boekelo mee! En zijn broer Martien sprong 1.40. Dat waren onze instructeurs, we waren wel verwend! Achteraf gezien heb ik misschien wel te lang ponygereden, tot m’n 16e. We hadden niet de middelen om een paard te kopen, dat was moeilijk zat. Daardoor miste ik bij de paarden bij voorbeeld wel de junioren en young riders.”
Gelukkig zag paardeneigenaar Ton Huntjens het talent van Arnold: “Hij verdiende met automatisering al best wat geld geloof ik. Zijn dochter had een pony en hij kocht wat paarden erbij, waar ik dan op mocht rijden. Ik was 18 toen ik mijn eerste paard te rijden kreeg, Zeppelin, een driejarige Orlof X Huzaar. Een jaar later heb ik er al het kampioenschap voor 4-jarige mee gereden. Moet je nagaan, op paleis Het Loo, en ik reed net een jaar paard, dat was wel spannend. Daar heb ik ook Frans van der Ent leren kennen, dat was mijn beste vriend. Die had heel veel verstand van jonge paarden, jammer dat hij zo vroeg is overleden. In die tijd kreeg ik les van André Heijligers, bij wie ook Piet Raijmakers en Eric van der Vleuten het vak hebben geleerd. Als het kon, reed ik elke dag bij hem in de les.”
Arnold ging in militaire dienst en de dag dat hij afzwaaide, begon hij de paarden te rijden voor Hans en Rian van den Bosch in Nuenen. Piet Raijmakers reed Jogger internationaal voor ze, later sprong Eric van der Vleuten de betere paarden. Arnold verzorgde en reed de jonge garde, deed het onderhoud en reed af en toen een wedstrijdje. De hoefsmid-opleiding in Deurne was de volgende stap, waarbij hij vooral in de stage bij Gerrie de Crom veel opstak, de latere hoefsmid van de Nederlandse teams. Zo’n drie maanden was hij praktizerend hoefsmid toen Piet Raijmakers hem vroeg om mee te gaan naar Zangersheide: “Dat was natuurlijk een prachtkans, voor die tijd al zo professioneel, en ik had ook echt goede paarden daar. Daarna ben ik twee jaar naar Kees van den Oetelaar gegaan, reed ik hengsten als Hamlet, Holland, Propilot, Giorgio en Lord Z. En toen twee jaar naar Kyra Swelheim, een veelzijdige stal met handel, paarden uitbrengen voor anderen en fokkerij. In 1997 ben ik voor mezelf begonnen. En dat ben ik altijd blijven doen tot vandaag de dag.”
Sinds negen jaar is Arnold Boerekamps met zijn springstal gevestigd in Bakel in de accommodatie van Piet Michels in Bakel, de neef van Patrick Michels van bouwbedrijf PMC: “Ik ben best wel wat verhuisd met de stal maar hier in Bakel gaat het super. Met vijftien stallen, een binnenhal van 20 X 50 meter, een mooi buitenterrein, een paar paddocks, en stapmolen, wasplaatsen en een kleine kantine heb ik het super naar de zin. Ik werk veel met stagiaires en Wim Wernaart rijdt al een paar jaar bij me, daar ben ik heel blij mee. Ik zoek trouwens wel iemand voor een paar dagen in de week om me te helpen. In de stallen, de verzorging doen, misschien wat rijden. Het moet wel in de buurt zijn want woonruimte kan ik niet bieden. Het belangrijkste is dat er ambitie in zit. Ik woon in Sint-Oedenrode, midden in het dorp, bij mijn vriendin Danielle Bouwdewijns en haar kinderen Isa en Seth. Isa gaat best weleens mee op concours om te helpen, Seth is meer van het voetballen.”
[caption id="attachment_164917" align="alignnone" width="544"] Samen met Isa op concours in Nisse[/caption]
Iemand met de ervaring van Nol –zoals bekenden hem noemen- Boerekamps heeft ook een mening over de ontwikkelingen in de sport: “Het is in elk geval steeds moeilijker geworden om proeven te winnen. Vroeger had je nog niet zoveel wedstrijden waar er zestig in het Z meededen, nou heb je in heel veel 1.30-proeven meer dan honderd deelnemers, en dat wordt steeds gewoner, en 1.40m rijden is maar heel normaal. Veel paarden worden niet verkocht, de lat komt steeds hoger te liggen, en er zijn steeds meer mensen die professioneel aan het paardrijden zijn. Alleen al in Asten staan er zomaar vijftien binnenmaneges, als het er niet meer zijn. Je kunt op zoveel plaatsen terecht om je paard uit te laten brengen. En de concoursen hebben ook zo’n trend: over een paar jaar hebben we nog maar een paar terreinen over waar de wedstrijden gehouden worden, we moeten echt oppassen dat het geen fabrieken worden. Je ziet prachtige en heel gezellige concoursen, vooral van oudsher landelijk, die nauwelijks nog georganiseerd kunnen worden omdat die megafabrieken alles opslokken. Dat is heel jammer.”
[caption id="attachment_164918" align="alignnone" width="1200"] Met Chacco Boy, de KWPN-goedgekeurde hengst van Anton Lisman die naar Mexico werd verkocht[/caption]
Nol Boerekamps wil in die strijd vooral eerlijk zijn naar zijn eigenaren, van wie Anton Lisman nu al negen jaar paarden bij hem heeft staan: “Ik vind het belangrijk om recht vooruit te zijn. Als een paard niet goed genoeg is, moet je dat ook zeggen. Als mensen jou het vertrouwen geven om het paard te trainen, dan ben je verplicht een eerlijk oordeel te geven.” In die voortrazende springwereld realiseert Arnold zich heel goed dat hij niet kan stilvallen: “Als ik een jaar niet zou rijden en ik zou dan weer beginnen, dan weet ik dat ik tien kilometer achter lig en dat ik dat nooit meer inhaal. Het gaat steeds sneller, steeds geraffineerder. Kijk het afgelopen jaar naar Indoor Brabant: in de barrage van het 1.60 gaat het net zo hard als dat wij over 1.10 rijden. Met 13 in de barrage, en als je je paard één keer terugpakt, weet je dat je op z’n best zesde of zo bent. Gelukkig kan ik het nog goed volhouden lichamelijk, maar als ik dat niet meer kan, hou ik er ook mee op.”
Arnold Boerekamps op Universal Horse Data
Arnold Boerekamps op Facebook