Voor de Nederlandse bondscoach waren de landenwedstrijden binnen de League of Nations de belangrijkste observatiemomenten. “Maar de ruiters hebben zich over de ganse lijn bewezen. Alle drie hebben ze ook niet één, maar twee goede paarden ter beschikking. Je kan over de reservepaarden niet zeggen dat het ‘een tweede paard’ is want ze zijn elkaar allemaal meer dan waard.”


“Sommige ruiters heb ik ook op de indoorconcoursen gevolgd, waar even zeer goed werd gepresteerd. Het Nederlands Kampioenschap was zeker ook een belangrijke factor. De combinatie moet in goede vorm zijn.”


“Voor de vierde plaats was het een stuk moeilijker, daar was er een grote groep om uit te kiezen. Elke combinatie heeft eigenlijk ook heel goed gereden. Als er een landenwedstrijd was geweest met vier ruiters had ik in principe een andere combinatie genomen. Maar nou, als je met drie ruiters rijdt en de vierde is een reserve, dan is dat een heel andere situatie. Dan kan het zijn dat je de tweede dag ‘koud’ een landenwedstrijd moet binnen rijden, dan is dat anders.”


“Als vierde ruiter moet je dan misschien een Grote Prijs zoals Rotterdam rijden maar iets hoger en technischer. Het zal zeker indrukwekkend zijn en dan heb je een hele goede combinatie nodig die de kalmte kan bewaren, zowel paard als ruiter.” ...


Lees het volledig interview in de volgende editie van de Paarden Gazet


F. © Claus Close Up for Equnews